Arbeitseinsatz
Gedurende de tweede helft van de oorlog werden veel jongemannen in het kader
van de Arbeitseinsatz in Duitsland te werk gesteld. Duitse mannen werden aan
het arbeidsproces onttrokken om aan het front te strijden of om andere landen
te bezetten. Het tekort aan arbeidskrachten dat hierdoor ontstond werd aangevuld
door jonge mannen uit de bezette gebieden. Zij kwamen in loondienst bij
Duitse bedrijven.
Eén van hen was Pieter Adrianus van den Doel (1922-1983). Er hebben meerdere
Van den Doelen in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland gewerkt, maar over
hen weten we niet veel. Het onderstaande verhaal is geschreven op basis van verhalen
van Piet zelf, twee van zijn brieven die hij naar zijn familie stuurde en een
interview met Jaap van Loon, een van zijn lotgenoten.
Piet van den Doel ging na zijn lagere schooltijd werken als bakkersknecht bij bakker
Knöps in Nieuwe Tonge. Op 17-jarige leeftijd is hij voor enkele jaren naar
Bergambacht vertrokken om hetzelfde beroep uit te oefenen bij de gebroeders Blanken.
Zijn zwager Jaap van den Berg heeft hem hierbij geholpen. Daarna is hij naar
zijn geboorte-eiland teruggekeerd.
Halverwege de tweede wereldoorlog hadden de Duitsers behoefte aan jonge mannen
om het werk in Duitsland van Duitsers die in het leger dienden over te nemen.
Hiertoe werden mannen van 18 tot 35 jaar verplicht.
Samen met Jaap van Loon, Wim van den Berg en nog twaalf jongemannen van Flakkee,
vertrok Piet in februari 1943 naar München om in dienst te treden bij de Deutsche
Bahn. De vijftien mannen moesten in een reparatiewerkplaats het materieel van de
Duitse spoorwegen onderhouden. Ook werden de locomotieven van een nieuwe voorraad
steenkool voorzien.
Tot het voorjaar was München door de geallieerden niet gebombardeerd. Het eerste
bombardement kwam, nadat de jongens er een week zaten. In 1943 is München nog twee
of drie keer gebombardeerd. De bombardementen werden in de loop van 1944 heviger.
Ondanks dat de heren ver van huis en haard waren, hebben ze hun gevoel voor humor
behouden. Ze plaatsten vanuit het verre München een advertentie in het blad
Eilandennieuws met de volgende tekst: ‘Zeven vrolijke Flakkeese jongens zoeken
contact met evenzo vrolijke Flakkeese meisjes.’ Ik weet niet of het iets opgeleverd
heeft. Piet was in die tijd verloofd met een meisje uit Oude Tonge. Kort na zijn
vertrek of tijdens zijn verlof is de verloving verbroken.De mannen hadden het
gedurende het eerste jaar van hun verblijf niet slecht. Zo konden ze in het weekend
naar de Weissensee gaan. Ze hadden immers vrij reizen. Ze maakten volop van deze
gelegenheid gebruik.
Piet moest vaak op de ‘Schiebebühne’ werken. In het achterste deel van de werkplaats
werden de treinen voor een langdurige reparatie gestald. In het voorste gedeelte
stonden de treinen voor kortstondig werk. Dit gedeelte had veel meer rails. Om
treinen van het voorste naar het achterste deel, waar minder rails waren, te krijgen,
moesten de stellen op een draaischijf geplaatst worden. Deze taak behoorde tot
de betere baantjes. Soms lukte het werk niet goed, waardoor een trein niet goed
op de rails terecht kwam. De heren kregen toen op hun kop en werden van sabotage
beschuldigd. Soms konden ze er echt niets aan doen.
Iedere werknemer van de Deutsche Bahn had recht op verlof. Zo ook de jongemannen
van Flakkee. Ze moesten er weliswaar om vragen, maar ze kregen zonder problemen
veertien dagen verlof. Als personeelslid van de Deutsche Bahn hadden ze recht op
vrij reizen. De jongemannen waren vast van plan te gaan. Behalve hun verlofpas
van hun werkgever, hadden ze een reispas van de Grüne Polizei nodig. Jaap van Loon
en Piet zouden dit op de ochtend van het vertrek van de trein naar Nederland
regelen. Er was echter een probleem. Om succes te hebben bij hun aanvraag zouden
ze bij binnenkomst in het politiebureau hun rechterarm schuin in de lucht moeten
steken onder het uitroepen van de kreet Heil Hitler. De mannen wilden hun kans op
een terugreis naar het vaderland niet laten lopen, schraapten moed bijeen en maakten
het verwerpelijke gebaar onder het uitroepen van de door hen (en anderen) gehate
kreet. Ze kregen de vereiste stempels. Jaap en Piet belden hun eilandgenoten dat
ze meteen moesten komen. Zij zouden de bagage van Jaap en Piet meenemen.
De vijftien mannen waren uiteraard verplicht terug te keren. Als er ook maar eentje
thuis zou blijven, dan zouden ze de verloven van andere groepen verknallen. Jaap
had geluk. Thuisgekomen bleek zijn zus aan roodvonk te lijden. De Duitsers waren
hier doodsbenauwd voor. Hij kreeg een verklaring waarin stond dat hij vanwege
besmettingsgevaar niet naar Duitsland hoefde. Dat de verklaring niet gedateerd
was, heeft hem tijdens de rest van de oorlog voordeel opgeleverd.In de tijd dat
de mannen voor korte tijd op het eiland terugwaren, kregen hun familieleden te
horen dat ze vanwege de komende inundatie moesten evacueren.
Piet is op een gegeven moment stoker op locomotieven geweest. Hij maakte regelmatig
ritjes naar Oostenrijk. Na de oorlog was ‘Ich habe es nicht gewußt’ voor veel
Duitsers een gevleugelde uitspraak, toen ze met concentratiekampen geconfronteerd
werden. Piet wist van het bestaan van de kampen Buchenwald en Dachau. Bij het
passeren van een van de kampen gooiden de Nederlanders brood over de hekken.
Begin september 1944 was er luchtalarm, omdat er jagers in de lucht waren, terwijl
Piet en zijn collega’s op een station waren. Ze zagen de vliegtuigen op zo’n
twintig meter hoogte aankomen. Piet zat in een mum van tijd onder een wagon die
vol stond met kolen. De kogels vlogen gelijk overal heen. Op drie meter afstand
van hem werden vier mannen doodgeschoten. Ze waren zwaar verminkt. Het ging om
drie Duitsers en een Tsjech, die bij hem in het lager sliep. Piets handen zaten
vol met bloed.
Begin september had Piet zich in de pols gesneden en suiker erin gestrooid, wat
een abces tot gevolg had. Hij heeft er zo’n drie weken mee in de ziektewet gelopen,
maar hij kon er verder alles mee doen. Eind jaren zeventig hebben Piet en zijn
vrouw Adrie op weg naar hun vakantiebestemming in Oostenrijk de werkplaats in
München bezocht. Daar troffen ze een oud-collega aan. Deze man wist zich het
voorval van de gesneden-pols-met-suiker nog te herinneren. Hij vertelde het aan
Piet, zonder zich te realiseren dat Piet degene was die zichzelf dat had aangedaan.
Op zijn tweeëntwintigste verjaardag schreef Piet een brief naar zijn familie in
Nederhorst den Berg. Hij sprak toen het vermoeden uit dat dit zijn laatste
verjaardag in München zou zijn. Hij wilde evenmin beweren dat hij zijn volgende
verjaardag in Nederland zou vieren. Hij hield Indië of ergens anders ook voor mogelijk.
Hij liep met plannen rond om zich na de bevrijding als vrijwilliger te melden om
elders een einde aan het oorlogsgeweld te helpen maken.
Zijn verjaardag was niet zo als het jaar ervoor. De spanning was te groot, vooral
voor getrouwde mensen. Zijn brieven voor zijn verjaardag had hij de week ervoor
al ontvangen. Het pakketje voor zijn verjaardag was nog niet binnen en hij
verwachtte het dan ook niet meer.
Ondanks de censuur en de slechte communicatie was Piet ervan op de hoogte, dat
daags ervoor iets bijzonders aan de hand was. De krant meldde dat Maastricht
gevallen was en dat spitsen zich naar Eindhoven begaven. Over de slag om Arnhem
werd in de Duitse pers met geen woord gerept. Desondanks wist Piet dat er veel
parachutisten gedaald waren in Holland. ‘Vooral bij Alkmaar en Amsterdam’.
De situatie in Nederland maakte hem voorzichtig om geld naar huis te sturen.
Zonder de term Dolle Dinsdag te noemen, schreef Piet dat het rumoerig was in
Nederland, vooral in Amsterdam. Dat had hij van gevluchte NSB’ers vernomen. Piet
vond het dom dat de Nederlanders zulke dingen vroeg deden. ‘De mensen wachten
hun tijd niet af’. Eind september ontving Piet nog brieven uit Nederland. Het
waren brieven van zijn zuster Lees, die in Nederhorst den Berg woonde, een brief
van zuster Jane (Adrie) uit Amersfoort en eentje van M.C. Knöps uit Oudewater.
Piet schreef meteen een brief terug.
Zuster Lees had hem geschreven, dat de rantsoenen shag en sigaretten minder waren
geworden. In Duitsland was de situatie met sigaretten al niet beter. Het rantsoen
voor de Nederlanders in München bedroeg 14 stuks per week. De Duitsers kregen
echter een toelage van 120 sigaretten. Dat stak natuurlijk. De situatie in München
verslechterde door de bombardementen, wat schaarste tot gevolg had. De Duitse
arbeiders werden toen bevoordeeld boven de Nederlanders. Zij kregen zes dagen
levensmiddelen extra, de Nederlanders niets. De Duitsers in de fabriek kregen
appels, de Nederlanders niet. Piet maakte daar niet zo’n probleem van. Hij was
goed gezond, zij het dat hij magerder geworden was, vooral in zijn gezicht.De
laatste weken van september was het verschrikkelijk warm. Er werd geweldig veel
bier gedronken, want het was als gevolg van de bombardementen verboden om water
te drinken.
De Duitse krant schreef eind september dat er in Parijs gevochten werd. (Ik dacht
dat Parijs in augustus al gevallen was). De krant verwachtte ook dat de
Geallieerden na Frankrijk en België, ook Holland zouden nemen. In München werkten
enkele mannen die in Cherbourg woonden. Ze hadden door de oorlogshandelingen in
hun vaderland al drie maanden geen post meer ontvangen.
Ondertussen lag Wim van den Berg voortdurend in het ziekenhuis. Hij leed aan een
ontsteking van het ribbenvlies en een te grote lever. Het zou nog enkele maanden
duren voor hij weer werken kon.
Toen de oorlog vorderde, werd de situatie in en rond München gevaarlijker. Dat
gold zeker voor de barakken, waar deze jongens woonden. Wim van den Berg en Piet
kwamen bij een bakkersgezin terecht, voor wie ze gingen werken. Piet was immers
bakkersknecht en Wims vader had een bakkerij.
Tot in het najaar van 1944 was het nog goed mogelijk om met het thuisfront te
corresponderen. Daarna was briefcontact onmogelijk en bleef Piet verstoken van
informatie over zijn familie. Na de bevrijding duurde het tot in juni, voordat
Piet terug was uit Duitsland. Bij zijn terugkeer heeft hij enkele dagen in Limburg
verbleven. Daar hoorde hij van zijn moeders overlijden, waarna hij naar Nederhorst
den Berg is gegaan. Dit was uiteraard een domper op de vreugde van het thuiskomen,
te meer, omdat Piet veel van zijn moeder hield. Zijn moeder was inmiddels in
Nieuwe Tonge herbegraven.
De gebroeders Van den Doel (Jilles, Piet Adri) zijn medio juni naar Nieuwersluis
gegaan en werden daar gelegerd in de nog steeds aanwezige Rijkslocatie (schuur)
aan de Rijksstraatweg tegenover de kazerne dat toen onder bevel van de Binnenlandse
Strijdkrachten stond. In september 1945 is die bewakingsdienst overgegaan naar
Defensie en werd toen Gezagstroepen genoemd.
Aanvankelijk sloot Piet zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Zijn taak
was het bewaken van landverraders in de kazerne in Nieuwersluis. In dit dorpje l
eerde hij zijn Adrie kennen.
Vader Lotte bewoog Piet te solliciteren bij de zojuist opgerichte Rijkspolitie.
Aanvankelijk werd hij afgewezen. Zijn aanwezigheid in Duitsland werkte in zijn
nadeel. Een tweede sollicitatie had meer succes. Dankzij een officier die in een
concentratiekamp had verbleven, werd Piet aangenomen. Piet had hem verteld, dat
hij en zijn collega’s vanuit de trein broden het concentratiekamp inwierpen. Hij
trad op 17 december 1945 als een van de laatsten in dienst. Omdat er zovelen hem
bij de politie voor waren gegaan, kon hij pas op latere leeftijd promotie maken.
Na zijn opleiding werd hij in de Wieringermeer gestationeerd. Elk weekend verheugde Piet zich erop, dat hij naar zijn verloofde in Nederhorst den Berg kon gaan. Op zeker moment moest hij een extra dienst draaien, waardoor hij de trein, die niet zo frequent reed, zou missen. Hoewel Piet geen opgewonden standje was, heeft hij toen uit nijd een stoel in elkaar geslagen. Zijn meerdere heeft het met de mantel der liefde toegedekt, waardoor disciplinaire maatregelen uitbleven. Op een van zijn reizen uit de Kop van Noord-Holland stapte hij in Alkmaar in de trein. Daar ontmoette hij een vrouw die blijkbaar over paranormale gaven beschikte. Ze meende te weten dat Piet van de Zuid-Hollandse eilanden kwam. (Op zich is dat geen kunst, daar ik vermoed dat Piet met een accent sprak). Zij moest hem de groeten van zijn overleden moeder doen. Piet twijfelde in die tijd blijkbaar aan zijn partnerkeuze. Hij kreeg echter advies van haar om de relatie vooral voort te zetten. Na zijn tijd in de Kop werd Piet in de Haarlemmermeer gestationeerd. Daar ging hij in de Cruquius in de kost bij de familie Van Zijtveld. Na hun trouwen trok het jonge echtpaar Van den Doel in in het huis naast de familie Van Son, waar hun leven rijker werd door twee schatten van kinderen.
Tekst: Peter van den Doel
Klik hier voor de persoonskaart van Piet
Klik hier voor het bijbehorende album.