Aantekeningen |
- Agnes van Metz, gravin van Loon, gaf Hendrik van Veldeke opdracht om het heiligenleven van Servaas van Maastricht uit Latijnse prozabronnen te herdichten in het Diets ('In Dutschen dichtede dit Heynrijck / die van Veldeken was geboren', 'Des hoem ouch bat die Grauynne / Van loen, die edel agnes'), de oudste overgebleven dichtregels – en meteen maar alle 6231 – in het Nederlands (behalve dan de beroemde in 1931 te Oxford teruggevonden dertien woorden van een Vlaamse monnik in de abdij van Rochester een eeuw eerder: Hebban olla uogala nestas bigunnan hinase hi(c) (a)nda thu uuat unbidan uue nu, eveneens een vertaling van de Latijnse paralleltekst die ervoor staat: (H)abent omnes uolucres nidos inceptos nisi ego et tu. Quid expectamus nunc., in min of meer hedendaags Nederlands: Hebben alle vogels nesten begonnen, behalve ik en jij. Wat verbeiden we nu? Met die eerste regel heeft Jan Kal op 30 april 1970 zijn sonnet op de negentiende verjaardag van Marina (van der Kooi = eendenkooi) besloten: 'Ik zing het duizend jaren oude liedje / opnieuw, dat alle vogels zijn begonnen / te nestelen, behalve ik en jij.' (Jan Kal, 1000 sonnetten, (Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1997), p. 170). Dat de in 1931 teruggevonden zin uit het derde kwart van de elfde eeuw Nederlands zou zijn staat intussen op losse schroeven. In 2004 publiceerde de Belgische taalkundige Luc De Grauwe een artikel waarin hij aannemelijk maakt dat de taal van het zinnetje Laatoudengels was, en geen Oudnederlands. Het was wel enigszins verhaspeld Oudengels, maar dat kwam doordat de naar Kent overgestoken West-Vlaamse monnik zijn nieuwe taal nog niet zo beheerste. De meeste taalkundigen lijken zijn argumenten als doorslaggevend te beschouwen. De tekst is geen Nederlands, maar middeleeuws steenkolenengels (F. van Oostrom: Stemmen op schrift, Amsterdam 2006).)
|